De afgelopen weken is het hard gegaan, ze had me nog eens gebeld. Ze bedankte me om wie ik was. Wie ben ik dan? zei ik. Daarop had ze gelachen. We hadden het er vaak over gehad. Op de achtergrond hoorde ik piepjes van het apparaat waar ze aan lag. Ze had een kamer voor zichzelf gehad. Eindelijk had ze iets voor zichzelf opgeeist. Dat bewonderde ik in Simone. Ze kon niet goed tegen gezelschap. Wat ze met mij moest begreep ik niet.
Vandaag namen we afscheid van haar. Ik ben verdrietig en een vat vol vragen over wie ze was. Ik zie weer voor me hoe we elkaar ontmoetten, in 1987 op het KDC in Emmen. Wat ze op de mavo deed, begreep ik niet. Ze was een meisje uit een dorp verderop, niet populair. Alleen. Met kort haar en beugel. ‘Mag ik bij je zitten’ had ik haar gevraagd in de grote pauze. Je knikte. Daar zat ik, naast je op de lange banken tussen de blauwe deuren. ‘Ik heet Simone’ zei je. Ik ben Silvia, zei ik. Simone was geen prater, en zo zaten we samen naar de groten te kijken. Die liepen naar buiten om te roken. Simone rookte niet, ze had astma zei ze, daarom ging ze in de winter met de bus naar school. Lijn 73.
Zo begon het. Ik herinner me Simone als een slimme meid. Heel schuchter, bang voor mensen, verlegen. Ze liep misselijk weg uit de biologieles toen er foetus op sterk water naar binnen werd gebracht. Simone. Ze lachte hard om de grappen van Kusters, leraar Frans. Ze was niet met jongens bezig, zoals ik, en jongens niet met haar. Na de middelbare zijn we elkaar uit het oog verloren. Tot ik Simone vijf jaar geleden tegenkwam in Coevorden. Ze liep met een oude vrouw door een park, terwijl ik langsfietste. ‘Hé Simone, ben jij het?’ Ik kon niet geloven dat ik haar zo dichtbij huis weer tegenkwam. We wisselden telefoonnummers uit, en vanaf die dag zag ik je regelmatig. Soms elke maand. Soms een half jaar niet.
Het was vreemd je weer te zien Siem. Je had op de middelbare van die wilde dromen om de wereld over te reizen, naar Nepal en Amerika en zeezeilen. Nu liep je hier een bejaarde door een parkje te duwen. Ik heb dat nooit begrepen tot je me vertelde hoe je leven gelopen is. Je baan in Rotterdam, je vechtscheiding, je heimwee naar Nieuw Weerdinge.
Siem, wat ik zo leuk aan je vond, is je onbedaarlijk harde lachen als ik een stomme grap maakte. Je vuur om iets van het leven te maken. Veel meer dan ik dat had. Als je er doorheen zat, zei je vaak ‘maar ik maak dit in elk geval mee,’ Je belde me niet graag op, want je wilde me niet lastig vallen. Zelf hield je er ook niet van om gestoord te worden. Als ik belde, vertelde je me over het niet begrepen voelen. Over je eenzaamheid na je vechtscheiding, over de idiote verliefdheden die je overkwamen. ‘Is zeven jaar verliefd op een eikel zijn normaal Sil?’ Ik had vaak de antwoorden niet. Als we elkaar spraken, zat je vol ideeën. Heel puur, dat sprak me zo aan. Je had een kern dat je verborgen hield, zo voelde het. Nee, God dat was het niet. Dat vond je een concept waar je niets van begreep. Dat bewonderde ik in jou. Je kon leven met het niet- weten, ook als alles om je heen wegviel.
Ik heb je wel eens verdrietig gezien, maar je was het nooit lang, als je het was kon je zo hartverscheurend huilen. Volgens mij hield je je vaak in, bang om de aandacht op je te vestigen. Aandacht trekken was sowieso een onderwerp waar je vaak over sprak, je vertelde me over je worstelingen om het op te eisen, ook in je huwelijk met Mark. Je worstelde ook met het geen contact kunnen maken met de wereld. Stikjaloers kon je zijn op een groepje mensen in een vol restaurant. Siem had dat niet. Je kon niet goed tegen lawaai, je was daardoor veel alleen. ‘Elke dag sta ik op met de idee te werken aan mijn dromen.’ Dat vond ik zo mooi aan je. Je gaf nooit op. En ik herinner me hoe gaaf jij het voor mij vond dat ik met The Tennessee Studs ging toeren. Zelf wilde je dolgraag in een voetbalstadion zingen. Je droomde je beroemd en belangrijk. Jong, mooi, talentvol en gezien. ‘Maar als je dat bent,’ zei ik, 'dan wil je weer iets anders. Dat onvervulde verlangen jaagt je op en jij jaagt het na.' 'Totdat ik dood ben.’ zei je dan droog en een beetje koel. Als ik met jou alleen was verlangde ik niets Siem. Dan waren we. Dan lazen we samen Kopland.
Wat is geluk
Omdat het geluk een herinnering is
bestaat het geluk omdat tevens
het omgekeerde het geval is,
ik bedoel dit: omdat het geluk ons
herinnert aan het geluk achtervolgt het
ons en daarom ontvluchten wij het
en omgekeerd, ik bedoel dit: dat wij
het geluk zoeken omdat het zich
verbergt in onze herinnering en
omgekeerd, ik bedoel dit: het geluk
moet ergens en ooit zijn omdat wij dit
ons herinneren en dit ons herinnert.
Hoe het leven je ook te pakken had soms, Simone verlangde jij niet naar de dood, jij wilde leven. Ze wilde dansen, ze wilde zingen, ze wilden grappen maken, ze wilde de wereld over, ze wilde naam maken. Ze wist niet zo goed hoe en had niet zo dat netwerken en harten jagen over zich, wat ze zichzelf verweet, ze had bovendien haar gezondheid niet mee. ‘Je bent niet onzichtbaar,’ zei ik dan, ‘je hebt misschien de pech niet de mensen tegen te komen die je daarvoor nodig hebt, maar mensen houden van je, je kinderen houden van je, ik hou van je.’ Maar ze wist niet wat ze met die woorden aan moest. De scheiding van Mark had diepe sporen nagelaten in het vertrouwen in mensen. Je vertelde me dat je al meer voorzichtig werd, met wie je je hart deelde.
We hebben ook wel eens ruzie gehad, dan vond ze dat ik haar de les las, en daar kon Siem niet tegen. Ik herinner me nog hoe je mij nariep: ‘Jij weet zo goed hoe je leven moet, maar ik heb geen idee!’ Het was een zonnige dag in april, toen je bij me wegfietste nadat we samen uit school naar huis waren gefietst. De bladeren van de bomen langs het fietspad aan de Boslaan kleurden zo mooi fris groen die dag. Weet je nog?
En zo schieten de herinneringen door me heen.
Siem, wat ik zo mooi aan jou vindt, is dat je er altijd was als ik je nodig had. Wat ik zo verdrietig vind, is niemand jouw mooie hart ooit heeft gezien. Misschien heb ik er iets van gezien, het is zo jammer dat niemand ooit de moeite heeft genomen om jou echt te leren kennen, en te zien wat achter die lach van je schuil ging. Vanaf het moment dat ik je tegenkwam maakte je me nieuwsgierig, en ik vroeg er naar, maar jij had geen zin in het donker. ‘Dat moet ik zelf oplossen,’ of ‘daar is het leven veel te kort voor, ‘ zei je dan. En jouw leven was te kort, veel te kort. Lieve Siem. Deze week ging je, voor mij zo onverwacht, 51 jaar.
Lieve Simone, je had om mij nog niet hoeven gaan, want Siem, ik weet niet waar ik je nu vinden moet. In het huis van mijn herinneringen zijn zoveel kamers die ik graag met je had willen delen. En ik snap ook geen donder van het leven Siem, maar ik weet dat jij in het huis van herinneringen in het hart woont.
En als ik rondkijk zie je bij de haard zitten, lieve Siem. Te peuren in het hout. Ik zie je stille tranen om je geploeter en om alles wat mislukte in je leven. Ik zie de mensen hier verzameld die jou met mij vreselijk gaan missen. Je malle grappen, je stille wateren, je diepe gronden. Je hebt mijn leven veel meer verrijkt dan je zelf ooit zult weten. Er is veel meer aan je gedacht, van je gehouden, naar je geluisterd dan je ooit hebt durven dromen. We gaan jou hier op aarde ontzettend missen lieve Siem. Tot ziens in jouw mooie eeuwigheid.
Ter herinnering aan Simone van Waalgaarden (Nieuw Weerdinge 1974- Coevorden 2025)
Deze tekst is fictie. Eventuele overeenkomsten met bestaande personen of
gebeurtenissen zijn toeval.