Zij: Er is niks.
Hij: Niks? Dat zeg je altijd zo beslist. Maar er is wel iets. Ik voel het. Alleen... jij zegt het niet.
Zij: Als ik het zeg, voel jij je aangevallen. Alsof elk woord dat ik uitspreek over jouw falen gaat.
Hij: Gaat het daar ook over?
Zij: Nee. Het gaat over wat iets met míj doet. Maar zodra ik dat uitspreek, maak jij er iets van dat buiten jou moet blijven. Jij mobiliseert alles om niet geraakt te worden.
Hij (geïrriteerd): Ik wil het gewoon goed doen. Is dat zo verkeerd?
Zij: Nee. Maar je wilt het heel graag goed doen. Je wilt dat dit lukt, dat wij lukken. Zodat je vader straks trots kan zijn. Dat hij tenminste één kind heeft dat het niet verknald heeft. Eén die een relatie heeft die niet eindigt in ruzie, zoals hij met je moeder. Eén relatie waardoor je niet hoeft te vluchten.
Hij: Je denkt dat ik vlucht?
Zij: Ik denk dat je verdrinkt in je eigen bewijsdrang. En dat ik moet zwijgen om niet meegesleurd te worden.
Hij: Dus je spaart me?
Zij: Ja. Ik zeg niks, omdat mijn waarheid gevaarlijk terrein is. Het is gelegen in de dode hoek, en daar woont jouw bullebak.
Hij (stemverheffing): Mijn bullebak?
Zij: De stem die zegt dat je nooit genoeg bent. Dat je moet beschermen, moet winnen, moet controleren en heersen. Die stem die ooit tegen je zei dat je moeder je hulp nodig had ten opzichte van je vader. Dat je bang was alles kwijt te raken als hij tegen haar tekeer ging. En jij, klein, trillend haar probeerde te redden.
Hij (zacht): Ze luisterde niet.
Zij: Nee. En dat kleine kind roept nog steeds: Zie me staan, mama! Kijk, ik help je! Maar ze ziet je niet. Ze zag je toen niet, en nu nog steeds niet.
Hij (stilgevallen, fluisterend): En jij... jij zegt niks.
Zij: Nee. Omdat jij dan weer dat kind wordt. En je bullebak komt me dan te dichtbij. De hond die ervoor gaat staan. Die hond die het kind in jou beschermen wil. Voor die hond ben ik bang.
Lange stilte
Hij: Er is dus wél iets.
Zij: Ja. Alleen, ik ga het niet hardop te zeggen.
Deel 2
Hij: Ik vind het zo irritant dat jij er weer van alles bij haalt! Mijn moeder, mijn vader, hoe kom je erbij?
Zij: Niks, laat maar.
Hij: Ja nee, niks laat maar? Nu weet ik niet waar ik aan toe ben.
Zij: hmmmmhmm.
Hij: Dat jij je mislukte relatie met je vader op mij projecteert, daar moet je mij niet mee lastig vallen.
Zij: Je hebt gelijk. Ik zeg niks meer.
Hij: Ja, hallo zo kom je er niet mee weg. Eerst mij in onzekerheid laten, en nu vluchten. Ik vind dat niet normaal!
Zij: Weet ik.
Hij: Jij bent bang voor mij, zeg je. Maar jij kan ook tekeer gaan hè?! Dat zie je zeker zelf niet. Dat je zo naar me uithaalt als ik niet doe wat jij verwacht. Ik zeg er nooit wat van, maar dat is echt niet aardig. Kijk jezelf eens in de spiegel!
Zij: Ik ben je boze moeder niet.
Hij: Dát zeg ik ook niet. Ik vind dat zo kut, dat je jezelf steeds vergelijkt met mijn moeder, en vind dat ik op mijn vader lijk.
Zij: Dat doe je ook. Je bent precies als hij.
Hij: Godverdomme! Nou, weet je jij bent ook precies mijn moeder! Trek gewoon een keer je bek open man!
Zij: Zie je, daar is dé bullebak al.
Hij: Godver, kutwijf. Ik ben m'n vader niet!
Zij: Zie je, je bent geen haar beter.
Hij stampt weg.
Zij (naar het publiek):
Maar goed dat ik niet gezegd heb wat ik voelde...