Hoe het eindigde
Toen ik haar achterliet was ze nog niet dood, denk ik. Met haar knieën gebogen haar armen wijd lag ze op de grond, dat weet ik nog. Ze schudden nog na net zoals een geslacht dier. Klaar om van organen te worden ontdaan; biefstuk, varkenshaas en sudderlap. Bloed kroop door haar schone beige T-shirt. Ze keek naar de lamp boven de keukentafel. Ze nam de hele ruimte in, zoals ze dat altijd had gedaan. Tot nu. Nu was ze verlost.
Nu hoefde zij niet meer te lijden. Nu hoefde ze nooit meer de telefoon te grijpen om mij op een onmogelijk tijdstip te bellen om te zeggen dat ze zo eenzaam was. Dat ze spijt had. Zonder het te zeggen. De strijd die ze voerde was nu voorgoed voorbij. Ik zei haar dat ze nu in vrede kon rusten. Ze sloot haar ogen. Het donker was uit de lucht. Ik pakte mijn tas, liep de keuken uit, en liet de voordeur op een kier.
Hoe het begon
Neem nou maar een kind, hadden ze gezegd, dan kun je opnieuw beginnen, dan ben je niet zo eenzaam. In het café van het dorp was ze op een zaterdagavond Gerrit tegengekomen. Alcoholist, en willoos slachtoffer van haar begeerte. Een gezin, het moederschap was het mooiste wat Els zou kunnen overkomen en daarvan wist ze Gerrit makkelijk te overtuigen.
Op een zwoele zomeravond betoverde ze hem met haar mooie woorden. Gretig had ze naar hem gelachen. Gerrit was aanvankelijk verlegen weggedoken, terwijl hij verbaasd en blij was dat een vrouw in dit godverlaten oord überhaupt interesse in hem toonde. Met haar zou het huisje, boompje, beestje ideaal kunnen lukken. Hij was niet zeker van zichzelf, maar hij geloofde haar woorden. Hij liet zijn glas op het viltje aan de toog staan. Draaide zich van zijn vaste kruk af, en liep achter haar aan. Het bleef bij een nacht, een avond, een uur, of misschien hooguit vijftien minuten. In die tijd had mijn moeder met haar lichaam het zaad uit hem gezogen.
Hoe het verder ging
Over de zwangerschap weet ik niet veel. Mijn moeder voedde me alleen op. Mijn vader werd door haar buiten beeld gehouden. Vanaf de dag dat ik kon praten, begon ik vragen te stellen over hem, maar ze ontweek al te gevoelige vragen. Ze zei steevast dat het beter was zo. Hij zou niet deugen. Hij zou geen interesse in mij hebben. Ergens wist dat ik dat niet klopte. Ze hield iets achter en zei me dat ik achterdochtig was. Ik was van haar voor voedsel en onderdak afhankelijk. Ze beschouwde mij als haar bezit. Haar dierbaarste bezit. Haar slaaf.
Mij mocht niets overkomen, met mij moest het altijd goed gaan. Zo bleef er ruimte van haar. Mijn vader schreef me brieven, maar Els verstopte ze. Het was niet de bedoeling dat ik me groter voordeed dan ik was. Met kleine opmerkingen als 'dat kun jij niet' of 'dat is niet voor jou weggelegd' brak ze dagelijks beetje bij beetje het basisvertrouwen in me af. Soms kneep ze me er even bij, in mijn arm of in mijn wang.
Op een dag besloot ik niets meer te vragen en niets meer te zeggen. Als ik mijn eten uitkotste kon ik even ontladen, maar het was niet genoeg. Heel soms waren de woede uitbarstingen van Els zo hevig dat daarna de rode striemen op m'n rug stonden. Dan durfde ik niet te douchen na het gymen. Haar stem weerklonk door mijn hoofd terwijl ik haar platte hand dagen op mijn huid voelde gloeien. Ik had de lessen zelf verdiend. Meisjes die niet willen luisteren, moeten maar voelen.
Niemand had door wat er bij ons achter de voordeur gebeurde. Op mijn slaapkamer ontwikkelde ik een diepgewortelde haat jegens die vrouw die zich mijn moeder noemde. Ze was anders dan de moeders op het schoolplein. Ik schaamde me voor haar en voor haar drama. In mijn dagboek kraste ik met pen door tekeningen die ik van haar maakte. Met elke zwarte pennestreek hoopte ik dat zij vervloekt zou worden. Dat er een god was die mij kwam helpen. Ik wist dat ze anders was dan anderen, dat het bij ons thuis anders ging dan bij mijn klasgenoten, maar ik kon er tot mijn zestiende niet echt de vinger op leggen.
Hoe ik haar gered heb
Mijn vader is verdwenen. De brieven die hij de eerste tien jaar van mijn leven heeft geschreven vond ik zeven jaar geleden in een vuilniszak. Zijn laatste brief stond vol berouw. De anderen waren deels verbrand, ik kon ze niet meer lezen. Ik heb Gerrit wel gezocht, maar wist niet waar ik moest zoeken, en hem nooit teruggevonden. Niet in Frankrijk, waar hij in de laatste brief woonde, niet in Duitsland waar hij opgroeide, en niet in de achtertuin, waar mijn moeder in de nacht van 14 op 15 oktober 1995 een gat had gegraven.
Op mijn zestiende ben ik het huis uit gevlucht. Op straat heb ik de lessen van het leven geleerd. Ik heb daarna dertig jaar sporadisch contact gehad met mijn moeder. Ik verstopte me maar ze wist me steeds weer te vinden. De navelstreng waar zij vanaf het eerste uur de baas over was, benam me bij elk telefoontje meer en meer de adem.
Op de dag dat ik 47 jaar werd belde ze opnieuw. Het was tegen de avond. Opnieuw voelde ik de beklemming. Ik kreeg geen lucht en mijn hoofd raakte aan de kook. Toen hoorde ik een stem en die zei me dat ik haar moest redden. God vertelde me precies wat ik moest doen. Ze had dit leven nooit gewild. Mij nooit gewenst. Ik moest een einde maken aan de strijd. Op die dag wist ik dat ik de navelstreng die als een galg mijn nek zat, moest doorsnijden. Niet voor mezelf, maar om haar te bevrijden van de last. Ze had dit leven nooit gewild. Mij nooit gewenst. Ik was haar vergissing. Die avond wist ik voor het eerst iets zeker.
Drie steken.
Verlost uit haar lijden.
En het was stil.