Wat jij ons laat zien



Niet meer te behandelen. Een gevaar voor de samenleving. Zeggen ze. Jij slaat alles kort en klein. Wij, de maatschappij, willen jou niet. Zodra het kan gooien we je op straat. Nee, niet wij. Daar hebben we mensen voor, zodat wij het niet hoeven te zien. En wij weg kunnen kijken. Doen alsof jij er niet bent. 


De klappen kreeg je al vroeg. Je was als kind onhandelbaar. Je vader sloeg je. Je moeder verslaafd.  Vuilniszakken op zolder. Gras tussen de tegels. Ratten in het schuurtje. Het dorp liep altijd met een boog om jullie huis heen. Er was wel eens lawaai.


Midden in de nacht schreeuwde je opa. Dan gooide hij de achterdeur open, terwijl hij huilde naar de maan. Hij was getikt, zeiden ze, in de straat. Hij deed niet normaal, vonden ze. Als hij over straat liep zwaaide hij met zijn stok. Hij deed buiten geen vlieg kwaad, maar soms keek hij boos naar een kind. Hij sloeg zijn zoon, jouw vader, hij moest een man worden. Iedereen wist waar hij woonde. Daar in het huis met vuilniszakken, en het gras tussen de tegels. Ze noemden hem de dorpsgek. Kinderen gingen voor hem aan de kant. 


Niemand kende jouw opa, want iedereen die te dichtbij kwam duwde hij weg. Precies zoals jij dat ook doet. Hij had veel verloren, zeiden ze. Iets met oorlog, iets met Indië, zeiden ze, maar daar werd in het dorp verder over gezwegen. Getekend tot zwijgen. Hij was anders teruggekomen dan hij was gegaan, zeiden ze. Hij had het Koninkrijk, volk en vaderland gediend vonden we.  


Nu is opa er niet meer. Zijn geheimen zijn met hem begraven. De commandanten geëerd. De staatsgeheimen en vuiligheid van onze natie voor altijd verzwegen. 


We willen er niet meer over hebben. We zijn toch jaren verder. De oorlog is al zolang geleden. En jij, jij bent een grote jongen nu, zeggen ze. Niemand wil jou nog. Je bent opgegeven. Luister naar ons. We gooien je op straat. Je hebt het niet gemaakt. En wij hebben geen tijd en geen geld voor jouw geschiedenis. We moeten onze beschaving overeind houden. Normaal doen. De straten schoonvegen. De wereld managen. Kennis vergaren. Controle uitoefenen. De macht in handen houden. 


Je snapt toch wel dat jij daarom niet in deze wereld kunt zijn. Je bent tot niets wat wij willen bereid. Jij slaat alles kort en klein. En ja, zo toon je ons, onze machteloosheid.