De vrouw bij de poort



Er was eens lang geleden een dorp hier ver vandaan. In het dorp waren alle mensen gelukkig. In het dorp werd hard gewerkt en er waren mooie feesten. Met kerst werd er goed gegeten en gedronken en rond midzomer was er een groot muziekfeest waar iedereen die ook maar iets kon, zijn kunsten toonde. Iedereen keek onder het zwoegen op het land uit naar deze feesten. Met kerst en midzomer. Dan gingen in het dorp alle remmen los. 


Op een dag kwam er een vrouw van ver bij de poort van het dorp en vroeg of ze naar binnen mocht. De poortwachter van het dorp aarzelde. Hij herkende de vrouw van oude verhalen. Verhalen die door hun ouders doorverteld werden. Pas op voor de vreemde vrouw! Ze maakt stuk! Haar aard is niet goed. En er gingen ook oude vertelsels rond over haar vader. De poortwachter had de verhalen als jongetje gehoord en had ze goed onthouden. Hij durfde haar niet te vertrouwen en vertelde dat de vrouw moest wachten. 


De poortwachter ging daarop in overleg met de dorpsraad. De vrouw zat ondertussen bij de poort van het dorp, terwijl de dorpelingen het op basis van pijnlijke ervaringen uit het verleden er over eens waren dat deze vrouw ongewenst was. 'Indringers pakken af van wat van ons is,' zei de man die wiens vrouw er vandoor was gegaan met een ander. 'Mensen die anders doen, anders praten moeten we buiten de poort houden.' zei een man die verdrietig was omdat zijn dochter er vandoor was met een jongen uit een ander dorp. 


De mannen uit het dorp werden steeds banger en bestookten elkaar. In het cafe werd gesproken over de vrouw bij de poort. Ze wisten niet veel, maar over één ding waren ze het eens: zij deugde niet. De dagen verstreken, de oogsten namen af, en het dorp versterktte zijn leger. Niet dat er gevaar dreigde, maar het voelde goed om zichzelf zo te kunnen verdedigen tegen veranderingen. Buiten de poort wachtte ondertussen de vrouw om toegelaten te worden. 


Jaren ging voorbij, en de vrouw begon langzaam te twijfelen aan het oude verhaal dat zij had gehoord; dat het leven in het dorp aangenaam was. Dat het dorp het mooiste uit de hele omgeving was. Dat mensen er aardig waren. Dat haar vader er vroeger graag naartoe ging om hout te halen. Het moest iets zijn wat haar aantrok, maar hoe langer de tijd verstreek, hoe minder ze geloofde in wat haar naar het dorp getrokken had. De mensen die langs de poort waren in het begin nog wel aardig, maar liepen steeds sneller langs haar heen, en werden naarmate de tijd verstreek ruwer, lomper en onaardiger. 


Na jaren geloofde de vrouw zelf niet meer zo in de mooie verhalen, maar ze gaf niet direct haar hoop op. Die sterft immers als laatste. En om de verveling van het wachten tegen te gaan, zong de vrouw ondertussen haar liederen in de wind. 


Vanaf het bankje bij de poort had de vrouw ondertussen ook contact gemaakt met de vogels in de bomen en de dieren in het veld. Met haar potlood tekende ze het groen en schreef ze mooie gedichten. Niemand in het dorp had oog voor de vrouw. De dorpelingen waren te druk met het ruzien over de oogst, druk met het verdedigen van hun eigen taal en cultuur, en het onderdrukken van verdriet en schaamte.  


Daar had de vrouw buiten de poort geen last van. Zij was vrij in haar eigen universum. Buiten de muren van het dorp zag ze seizoenen voorbij trekken, de voortdurende veranderingen, de sterren in het donker en de opkomende zon. Ze genoot van alles wat ze za. Ze genoot van het land, ze genoot van de bomen, de stilte en telde haar zegeningen. 


Binnen de poorten maakten de dorpelingen elkaar ondertussen steeds banger. Banger voor elkaar, banger voor verandering, bang om opnieuw kwijt te raken wat allang verloren was. De achterdocht voedde de haat. De jaloezie joeg in het dorp de wind aan. Het onweerde regelmatig en het verdriet van de dorpelingen duurde voort. De stilte werd niet doorbroken. De schaamte niet gehoord. 


Op een dag midden in de winter hoorde de vrouw buiten de muren van de poort de herrie van de harten door de muren heen. Het dorp waarvan haar ooit was verteld dat het een liefdevol oord was, waar gedanst werd en samen feest werd gevierd, bleek een plaats vol pek, vol achterdocht en huichelarij. De mensen vertrouwden elkaar niet meer. Er werd niet meer vergeven, er werd niks meer gevierd, er werd niet meer gegeven, er werd niet meer gedeeld. Op die dag, ergens half april stond de vrouw op, pakte haar spullen en ging heen. 


Iedereen in het dorp was ondertussen vergeten waarom ze de vrouw bij de poort hadden laten wachten. De poortwachter was in slaap gesukkeld en merkte het vertrek van de vrouw bij de poort niet eens meer op. 


Het is allang geleden, maar ik heb gehoord dat de vrouw na een lange reis in een dorp in de heuvels als vriendin is binnengehaald. Naar ik heb begrepen woont ze daar nu nog. Daar brengt ze nieuw leven, zingt ze haar lied en verblijd ze de mensen met licht, met warmte en muziek. 


En soms, heel soms, als je in het bos of in het veen loopt, kun je haar stem nog horen. Als de avond valt kun je haar soms nog horen zingen. Als je naar de sterren kijkt kun je haar zien stralen, en als de zon opkomt voel je soms, heel soms zomaar heel even, haar warmte in de wind...