Vrij naar Kampusch


Je hebt me in je kelder verstopt. Ik mag er uitkomen als het jou uitkomt. Als jij de deur open doet, laat je me even vliegen. Dan mag ik alles doen. Je legt me niks op. Ik mag zelfs weglopen, als ik wil. Het maakt jou niet uit. 


Tot het moment dat je roept, en ik terug moet in jouw kelder. Dan zeg je mijn naam en dan kom ik. Dan doe jij de deur weer dicht. Ik ben jouw Maria. Net als dat beeld in de kerk. Achter tralies. Verstopt en onzichtbaar. Niemand hoeft ook te weten dat jij mij daar bewaard. Wat kostbaar is gaat niemand wat aan. 


Ik snap het wel. Ik kan niet anders; je hebt mij in bezit genomen en mijn tong uit mijn mond gesneden. In deze vochtige kleine kelder heb ik jou leren waarderen. Ik vergeef je alles en leef me een leven om je heen. Voor jou ben ik altijd beschikbaar. 


Straks roep je me weer, en dan mag ik weer uit de kelder. Als jij tijd hebt, en het jou uitkomt. Dan gaan verder waar we waren gebleven, dan moet ik komen. Gehaast vlieg je me dan om de hals. Dan zeg je dat je me bijzonder vindt, dat je me geen pijn wilt doen, dat je je alleen bij mij zo geborgen en veilig voelt. Dat je graag tijd met me doorbrengt. Een connectie voelt. En ik geloof jou.... en ik geloof jou, ik geloof jou.... 


... niet meer. 


Vannacht heb ik de uitgang van de kelder gevonden. Ik heb tegen de morgen de tralies gebroken. Er is niet meer te zeggen. Straks als je wakker wordt zul je merken dat ik vertrokken ben.