Daar zat hij. Ik zat in de auto en reed hem voorbij. Bargeres. Zomerwarm. Geen mens op straat. We keken kort naar elkaar, en ik wist. Dit was de man die ik al jaren kende. We hadden geen woorden nodig. Nee, één blik was genoeg. Ik remde, en draaide de auto. Hij stond op van het bankje waar hij zat, streek zijn handen door zijn haar en liep naar me toe.
'Jij bent de vrouwen van mijn dromen.' zegt hij als ik het raampje van m'n auto opendraai. Ik lach 'Ja ja' zeg ik, 'die flauwekul heb ik vaker gehoord.' 'Dit keer is het echt' zegt hij. Ik zet de
motor van de auto af en ik stap uit. 'Je zat hier toch niet op mij te wachten?' zeg ik, 'want veel tijd heb ik niet op dit moment.' Hij: 'Waar ben je mee bezig?'
'Nieuwe dingen,' zeg ik. Hij vraagt waar ik naartoe ga, en ik zeg dat ik ga zwemmen, een stukje verderop, in de rivier. 'Ga maar,' zegt hij, 'het zal je goed doen.'
Hij doet direct alsof hij me kent, en daar kan ik zo slecht tegen. Ik wil een mysterie zijn, ongrijpbaar, maar nog voordat hij zich voorgesteld heeft kijkt hij dwars door me heen. 'Ga je mee?' vraag ik hem. 'Nee,' zegt hij, 'ik ben druk met dingen.' 'Snap ik,' zeg ik.
Ik aarzel even, en dan valt er een stilte tussen ons. 'Het is gek,' zegt hij, 'maar misschien is het beter dat we elkaar na vandaag niet meer zien. Dat dit het is, dit moment, dat we het daarmee doen. Er kan immers zoveel mis gaan nu we elkaar gevonden hebben. Ik weet niet of mijn hart meer aankan en ik wil bovendien niet opnieuw verslaafd raken aan de liefde. Aan het wachten. Aan jou. Ik heb daar slechte ervaringen mee. Een mens is alleen, en dat hart van mij moet het ook blijven.'
'Snap ik,' zeg ik, 'we kunnen er maar beter niet aan beginnen, want ik heb ook geen tijd voor nieuwe dingen.' Ik slik mijn 'jammergenoeg' maar weg.
Hij zegt: 'Je zou willen dat we het voor het zeggen hadden, maar alles ligt al vast in het hart, dat heeft alles allang besloten, het staat in de tijd en in de sterren, en dat is enige wat telt. We hoeven er verder niet over na te denken en alleen maar de stroom van het hart te volgen.'
Ik knik. Hij gaat door de knieën, bukt zich en pakt een steentje van de grond. Hij kijkt me aan en gaat weer rechtop staan, rekt zich uit en geeft mij het steentje. Hier. 'Maar, ' zeg ik terwijl ik zijn hand even in de mijne voel 'er moet toch een plan zijn, waarom zouden wij elkaar anders nu ontmoeten? En hoe weet ik of ik mijn gevoel vertrouwen kan? Dat het waar is wat je zegt?'
Hij zegt niets, kijkt me aan en doet een stap naar achteren. Net nu ik besloten heb mijn handen zacht om hem heen te slaan. Hij zet nog een stap naar achteren, en nog één, en nog één. Langzaam verdwijnt hij uit m'n zicht. Ik draai me om, en zie mijn auto in de zon staan. De deur staat nog open. De tijd is weg. Nu pas hoor ik hoe stil het op straat is. In mijn hand zie ik het steentje liggen. Ik stap ermee in de auto en rijd naar het water. Om weer te gaan zwemmen.