Op een dag werd het maanmeisje wakker na een lange diepe slaap. Het is al even geleden maar het eerste wat ze dacht: 'Is de maan verdwenen die in de nacht helderheid bracht?'
Want wat had het voor de maan voor zin om te gaan staan, als geen mens meer naar haar keek, en ze druk waren, bezig met het nieuwtje van de week.
Peinzend dacht ook de maan: 'Ik doe al jaren hetzelfde, nooit schrijf ik een nieuw lied. Op aarde willen ze steeds iets anders, en dat bied ik al eeuwen niet.'
Ze begon almeer te twijfelen, of ze het nog wel zou bestaan. Ze werd donker en niemand merkte haar nog op, ze kon maar beter gaan.
Maar die avond keek het maanmeisje, toevallig of niet, haar in het donker even aan. Ze zei: 'Sterren komen en gaan. Jij hoeft jezelf niet te vernieuwen, wordt maar vol, jij mooie maan.'
Daarop begon de maan te groeien, en ze keek helder in de nacht. Ja zelfs de wilde dieren trok ze aan, en de sterren zagen haar ook staan.
Het maanmeisje keek tevreden, in die nacht zagen ze elkaar na jaren weer eens staan, en toen besloot de maan, dat ze nooit meer wilde gaan.