In de avond kwam hij me weer bezoeken. Ik wilde hem niet binnenlaten, maar hij stond alweer in de deuropening voordat ik het in de gaten had. Hij stapte naar binnen zonder kloppen. De lul. 'Luister naar mij meisje' zei hij, en hij pakte me bij m'n arm. 'Jij hebt hier niets te zeggen, ik ben hier de baas. Dit is het rijk van de dode zielen.'
Ik stond in de gang keek op, het leven had me verlaten en ik kon geen kant meer op. 'Je hebt in je leven je mond niet één keer open getrokken als jou onrecht is aangedaan. Je hebt je altijd laten kooien. Je hebt gezwegen als het graf, en daarom kom ik je halen.'
Hij pakte me mee en sleurde me mee naar buiten. Nu herkende ik de blik in zijn ogen. Zeggen dat hij ongelijk had, had geen zin. Roepen om hulp evenmin. Ik wilde schreeuwen, maar ik hield mijn mond. 'Fatsoenlijke vrouwen zwijgen. Ze lachen lief en meer niet.' wierp hij me toe.
Het was ook zinloos om de goede woorden te vinden. Ik voelde me dom en lelijk. 'Je moet je niet zo aanstellen' zei hij terwijl hij de deur op deed. Ik kende zijn toon. Hij was overtuigd van zijn gelijk, hij wist het altijd beter.
Buiten gooide hij me op de grond. 'Je hebt mij te eren,' zei hij. 'Ik heb alles voor je gedaan, maar voor jou is het nooit genoeg geweest. Ondankbaar kind!' Hij sloeg me. Ik zei niks, ik kende de woorden, kroop in elkaar van de klap die hij me gaf. Precies zoals de laatste keer, toen hij daarna ook ontkend had mij pijn te hebben gedaan, en mij opgedragen had te zwijgen over wie hij werkelijk was. Hij liep naar binnen.
Daar lag ik, buiten op de grond. Ik keek naar de volle maan en in mij kroop een onbedwingbare woede omhoog. Nee, ik kan me niet herinneren dat ik ooit zo kwaad was. Dat moment dat de maan me even aankeek en me riep. De vlammen sloegen om me heen. Mijn bloed begon te koken. Ik stond op, deed mijn rokje recht en liep rustig maar bedachtzaam achter hem aan, naar binnen. En ik weet niet zeker of ik echt een plan had, maar dit keer ging ik het anders doen. Via de verleiding, want dat is de makkelijkste weg.
Daar stond hij in de keuken, bij het aanrecht. Ik zag hem staan. Hij had een plakje worst afgesneden, en stak het in zijn mond. Ik stapte de keuken in. 'Kom maar hier lieverd' zei hij terwijl hij stond te kauwen, 'dan kus ik je tranen weg.' Hij greep me vast en begon me wild te zoenen.
Ik was dood, ik liet hem gaan. Ik kuste zijn wang en zijn nek en vertraagde wat. Hij kreunde dat hij zin had om te vrijen, deed mijn blouse los en kneep me in m'n borsten en hij greep me stevig vast. Ik voelde niks maar hijgde wat, liet hem zijn gang gaan, terwijl ik met mijn rechterhand zijn rug streelde.
Nu! wakker worden! hoorde ik plots zeggen. Nog steeds weet ik niet waar dat vandaan kwam, maar mijn ogen gingen open. Dit was het moment waar de maan op gedoeld had. Dit was mijn kans. Mijn linkerhand greep ik het mes dat achter hem lag. Ik kneep er stevig in. Ik wilde zeker weten dat ik het vast had. Alle woede in mijn lichaam stroomde nu naar mijn hand. Ik had geen tijd om te ademen en stak hem. Drie keer. Het moet ergens halverwege zijn rug zijn geweest. Hij krijste als een varken in het slachthuis en ik weet nog dat hij om zijn moeder riep. Het rood spoot door de keuken. Het ging heel snel. Ik viel door zijn reactie tegen de grond en werd wakker. Zijn bloed liep over mijn hand en arm, van achter, uit zijn rug. En hij zakte snel in elkaar, en riep 'Aaah vuile bitch dat je bent!'
Ik deed mijn ogen open, trok mijn hand achter hem vandaan, stond op, stapte naar achteren en legde het mes terug op het aanrecht. Ik ademde diep in, waste mijn handen, deed mijn bloesje dicht. Zuchte een keer, en liep weg. Ik hoorde hem janken en piepen toen ik de deur uit liep. Ik vertrok om nooit maar dan ook nooit meer terug te keren. Zo begon de rest van mijn leven.
Pas de volgende dag is hij gevonden in een plas bloed. Volgens de schouwarts heeft hij enkele uren geleden.