Koning Aap



Er was eens in een land hier ver vandaan, een grote aap. Aap vulde zijn leven met het eten van nootjes. Hij wist als kind al heel goed hoe je die moest zoeken. Hij wist: 'Je moest iedereen een beetje aan de kant zetten die te dichtbij komt, anders komen je nootjes in gevaar.' Aap had in zijn jonge jaren regelmatig andere apen aan de kant geduwd. Ruzie gemaakt, anderen onderdrukt en ook wist hij als jonge aap zich niet te gedragen bij vrouwtjesapen. Iedereen werd een beetje bang voor hem. Zo werd hij de machtigste aap van het land. 


Aap zat nu elke dag boven op de rots te kijken naar zijn land. Grote vlaktes afgewisseld met bos, kabbelende beekjes, bessenstruiken, notenbomen en hier en daar een hunebed. 


Elk weekend bulderde hij een verhaal over de rots en zijn woorden bereikten alle hoeken van het land. Het was niet per sé een goed verhaal, maar de apen wilden ergens in geloven en zo kon hij anderen aan zich te binden en tot zich te roepen. Allen prezen zijn naam. 'Hij is de koning van ons heerlijk landje' Trots keek hij uit over zijn Koninkrijk en als iemand iets negatiefs zei over de grond, die hij ondertussen als de zijne beschouwde, verklaarde hij hen de oorlog. Niemand mocht lelijk praten over zijn stukje aarde. 


Koning Aap vond alle aandacht ondertussen gekregen had maar al te mooi. Hij beschouwde zichzelf als weldoener, leefde ervan, maar hij was ook wel een eenzaam aapje. At en toe nodigde hij daarom een vrouwtje uit om hem te behagen. Als niemand keek. Die mocht dan even naast hem op zijn troon zitten. 


Aap dacht dat hij het vrouwtje imponeerde door te laten zien hoe mooi het was dat ze naast hem mocht zitten en haar te vertellen hoe zijn hele leven al de lekkerste nootjes vond. De vrouwapen vertelden dan vervolgens trots in het land rond 'Ik heb naast de Apenkoning gezeten' en zo steeg hun aanzien onder de apen. En zo bleef de Koning op zijn plek. 


Af en toe zocht de Koning een jong aapje uit en die mocht dan nootjes met hem gaan zoeken. De jonge aapjes prezen dan zijn vaardigheden bij het zoeken van nootjes, en gingen hem nadoen. Jaren vergaarde hij zodoende aanzien in het oude land. Jaren lang dachten de apen danook. 'Als hij zo goed nootjes kan vinden, zal hij ook wel een goede aap zijn.'  Maar de jonge apen wisten niet wat Aap had gedaan om aan de macht te komen, en ook niet dat de Koning verliefd was geworden op zijn plekje op de rots en hoe zijn kleine hart leefde van alle aandacht. 


Hij was ook verleerd hoe het was om gewoon aap te zijn tussen andere apen. Terwijl iedereen sliep struinde hij bijvoorbeeld alleen door de velden, hij vroeg nooit us hoe het met een andere aap ging en ondertussen was hij ook kwijt geraakt hoe het ook alweer voelde toen hij ooit zijn eerste nootjes vond. Niemand zou ooit zijn ware gezicht meer zien, maar alle apen zagen ondertussen hoe hij zijn haren verloor en de tinteling uit zijn ogen verdween. De laatste jaren van zijn leven duwde Koning Aap iedereen die dichtbij kwam weg, precies zoals hij dat in zijn jonge jaren ook al had gedaan. Aap had niemand nodig. Hij was zo trots, zo trots en zo stierf hij eenzaam en alleen boven op de aperots.


Let dus goed op met wie je nootjes zoekt, neem de praatjes van trotse apen met een korreltje zout, en kijk uit aan wie je je hart toevertrouwd