Het verhaal van Jan Fouke van Klinken


Afgelopen winter heb ik bijna alle 70 levensverhalen die mijn vader schreef gelezen. Ik maakte er aantekeningen bij, schreef er een paar verhalen over wat het met me deed. Een vervolg staat nog open.  Een verhaal dat ook zeker nog open staat, is het verhaal van de impact van oorlog. Op het internet zijn heel veel verhalen te vinden, maar het is anders als je de beelden voor je kunt zien van je eigen geboortegrond. 


Zo zag ik de tank van de bevrijders voor me aan de Valtherdijk, de onderduikers die in het veld, achter schotten, in kelders zaten. Het  voedselsysteem dat mede door de varkensslachter werd verneukt zodat ook zij te eten kregen. De bommen die op de melkfabriek vielen, een kind die in het veld zag hoe hij daardoor zijn ouders verloor. De NSB'er die een kampbewoner onder zijn jas meesmokkelde uit een kamp in midden Duitsland en naar huis bracht. De mannen die vanuit de randstad te voet naar het Noorden trokken om eten voor hun vrouw kinderen te zoeken. Vaak dat hele eind lopend.... 


Een kind dat in Valthermond in de winter zo'n voedselzoeker uit de randstad bij de weg trof was Jan Fouke van Klinken. Op late leeftijd liet hij zijn verhaal optekeningen, opdat we het niet zouden vergeten.* Ik werd door zijn verhaal geraakt, en wilde weten of hij de man uit het verhaal nog teruggevonden had. Ik zocht contact, maar hij reageerde niet. Ik belde ook met de historische vereniging van Gouda, maar ook zij hadden de antwoorden niet. De antwoorden hangen in de wolken. Ik lees vandaag nog een keer de woorden die mij afgelopen winter zo raakten, opdat ik ze niet vergeet: 



"Door de harde wind was het moeilijk om op de been te blijven. Ik zette er een stevige pas in en keerde de wind mijn rug toe, zodat ik niet steeds die ijzige koude wind in mijn gezicht kreeg. Mijn vader was nog achtergebleven met een paar kerkgangers om iets te overleggen, want hij zat in het Kerkbestuur, zodat ik alleen naar huis moest lopen. Toen ik een 500 meter zo tegen de wind in naar huis ging liep met de kraag van mijn jas hoog op, ontdekte ik naast mij een man met een fiets die met een dun regenjasje aan de weg met mij vervolgde. Na een poosje vroeg ik deze persoon, die zo tegen de 40 jaar liep, waar hij naar toe moest. "Ja," zei hij, "ik moet naar Veendam, is dat nog ver?" "Dat is nog wel 40 kilometer," zei ik, "daar komt u niet met dit weer in nog geen twee dagen." Ik vroeg: "Wat moet u daar dan in Veendam?" "Wel," zei hij, "ik heb daar een kennis en die heeft mij beloofd dat ik daar wat rogge en tarwe kan kopen." Ik vroeg: "Waar komt u dan vandaan?" "Ik kom van Gouda en ben nu een week onderweg, meest lopend, want mijn fietsbanden zijn ook niet best meer, en zijn nu ook weer lek."


Ik keek de man zo van de zijkant aan en zag dat hij er vermoeid en steenkoud uit zag. Op dat moment had ik medelijden met deze man. "Weet u wat", zei ik, "U gaat met mij mee en dan kunt u bij ons op verhaal komen en bij ons slapen en eten dan zien we morgen wel weer verder." "Ja," zei hij, "maar vinden je ouders dat wel goed? "Natuurlijk," zei ik, "dat zit wel goed." Mijn ouders keken verwonderd op toen ik met deze man bij ons thuis aankwam. Ik heb verteld waar de man vandaan kwam en heen moest. "Nood breekt wet", zei mijn vader die inmiddels ook weer thuis was. "U kunt hier blijven eten en slapen en we kijken morgen wel weer verder."


Mijn moeder had inmiddels gezorgd voor een plaatsje bij de kachel en een kop warme soep. Na een poos knapte de man weer op en begon zijn verhaal over de lange reis van Gouda tot hier te vertellen. Hij zei dat er geen eten meer was voor zijn vrouw en kinderen waarna hij het besluit genomen had om de reis naar het noorden te maken om eten te halen voor zijn gezin. Wij allen luisterden en hadden niet gedacht dat het zo erg zou zijn met de voedselschaarste in het westen van Nederland. Mijn moeder zorgde ervoor dat onze gast genoeg te eten kreeg en een warm bed voor de nacht.


Toen kwamen de verhalen los, hoe de reis was verlopen en hoe de Duitsers op de IJsselbrug in Zwolle zijn banden van de fiets lek hadden gestoken, ondanks dat hij zijn politiepenning had laten zien. Verder had hij gezien dat mensen die terug kwamen van de voedselreizen op de brug in Zwolle van hun meegebrachte voedsel werden beroofd door de Duitsers. Hij vertelde over mensen die in elkaar zakten en de reis moesten afbreken, omdat het voor hen te zwaar werd, die lange reis naar het noorden. Ook nu, met dit slechte weer, waren er nog duizenden mensen onderweg die voedsel wilden halen voor hun gezin in het westen. Ja, dit was de Hongerwinter van 1945 ten voeten uit.


Het was tegen tien uur dat wij allen naar bed gingen. Onze gast kreeg een bed op zolder. Hij was heel dankbaar dat wij hem zo opvingen. De volgende morgen was het weer nog steeds slecht. Het was nog steenkoud en de kachel kon de ijsbloemen op de ramen niet weg krijgen Het vroor nog ruim 15 graden en er was nog steeds een sneeuwstorm. Mijn vader overtuigde onze gast dat hij niet weg kon, en dat hij hier zou kunnen blijven tot het weer zich verbeterd had. Ik heb toen voorgesteld aan onze logé dat ik op stap zou gaan om bij een aantal boeren voedsel voor hem los te krijgen. Ik ben toen eerst naar boer Lanting gegaan en heb hem gevraagd om tarwe en rogge. Ik kreeg daar 25 kg rogge en 25 kg tarwe tegen een normale prijs. Daarna ging ik naar boer Hulshof waar ik 20 kg koolzaad kreeg en 30 eieren voor een normale prijs. Toen ik thuis kwam vroeg onze gast wat dat kostte. Toen ik hem de prijs vertelde, geloofde hij mij niet. "Zo weinig?" "Ja, zo weinig." Het koolzaad hebben wij toen in onze eigen molen geperst. Er bleven vier flessen olie van over. Ook voor de rogge en tarwe hadden wij een pletmachine; meel was makkelijker te vervoeren.


De banden van zijn fiets hebben wij toen opnieuw geplakt en een paar dagen later, zo tegen donderdag, is onze gast weer vertrokken op weg naar Gouda: een lange, lange weg. Om hem niet meer over de brug in Zwolle te laten gaan, hebben wij hem een raad gegeven om met een pontje in Wijhe de IJssel over te steken.


Toen hij wegging op donderdag wilde hij mij geld geven.Dat wilde ik niet, waarna hij mij een Harris Tweed-jasje wilde geven. Ook dat heb ik geweigerd, omdat hij de kleding die hij droeg absoluut nodig had om zich warm te houden. Hij vertrok en een week later melde hij via een andere politieagent dat hij weer gezond met het voedsel in Gouda was aangekomen. Een paar dagen later vond ik ergens op zolder, waar hij geslapen had, toch het Harris Tweed-colbertjasje dat ik niet had willen hebben. Ik heb dat jasje jaren gedragen. Steeds als ik het aantrok dacht ik aan deze man uit Gouda die de reis maakte om voor zijn gezin voedsel te halen uit het noorden waar toen nog steeds geen gebrek was.


De naam van deze persoon is ons niet bekend; hij was bij de politie in Gouda in de jaren 1945. Ik zou het geweldig vinden om hem, nog eens te ontmoeten als hij nog zou leven, of anders zijn nakomelingen. Het is nu 62 jaar geleden waarover ik dit schrijf; het is mij altijd bijgebleven als was het gisteren gebeurd.


Ik heb er altijd een fijn gevoel aan overgehouden dat ik die man kon helpen in een tijd dat hij hulp nodig had en ik die kon geven. Zonder er beter van te worden, alleen simpel en alleen om iemand te helpen, een medemens die in moeilijkheden zat."





* De link naar de bron/het hele verslag vind je hier