Ik heb getwijfeld maar ga toch. Met bewoners van het verzorgingstehuis naar muziek luisteren. Hun muziek. Zo help ik het zorgpersoneel een beetje. Op de afdeling die nog wel open is, zeggen de mensen doorgaans niet meer wat ze mooi vinden, maar als ze het horen is het gevoel terug. Soms. Dan stralen de ogen.
Dit publiek kent ook geen schaamte meer; ze zingen vanaf het eerste nummer mee. Het mag niet, maar toe maar. Ze kunnen niet anders. De broze handen gaan dan voor de mond. Zachtjes. Het zijn meest vrouwen. Een enkeling heeft de krulspelden nog in het haar.
We zitten in een wijde kring, ik kijk naar de gang. Er zwaait een man naar me. Hij komt erbij zitten. Hij knipoogt en kent me, zegt hij. Hij is het lonken niet verleerd. Ik speel het spel in zijn hoofd maar mee. Moi, zeg ik, mooi dat je er bent. Goa zittn. En hij ploft naast me neer. Zijn rollator staat tussen ons in. Ik zet weer een plaatje op, en de dames beginnen weer te zingen.
Als het lied is afgelopen zegt de man dat hij in een orkestje speelt. En terwijl hij er goed voor gaat zitten, zegt hij: 'Ja daar ben ik voor gevraagd, en dan doen we met een paar jongens. Ik speel gitaar en contrabas. Ie weet wel, zo'n grote.' En hij tilt zijn hand in de lucht om de grootte van een bas te illustreren. 'We spelen meestal op straat, maar ook wel op feestjes. Zo verdienen we er nog wat aan.' Hij lacht erbij alsof hij zich verontschuldigd. Het schudt daarna driftig met zijn hoofd. 'Nee, het is geen vetpot hoor.' Dan zakt zijn hoofd een beetje naar beneden. Zijn mond blijft open. Als ik vraag wat hij graag speelt heeft hij geen antwoord.
Ik kijk de kring rond en zet dan weer muziek op. Jules de Corte. De vrouwen kennen het nog, en bij de man gaan de ogen ook weer open. Er resoneert iets. Hij zegt: 'Hij is wel blind, maar Jules ziet het goed hoor!' Hij knikt. 'Ja ik ken hem wel.' en tikt met zijn voet de maat mee. Dat lukt nog. Hij kan niet meer spelen, maar dat weet hij niet meer. In de tijd waar hij nu in zijn hoofd in woont is het leven goed. Ik draai nog een paar nummers, en de dames zingen harder mee. Nog steeds met de hand voor de mond. 'Anders rolt mie de kunstgebit ja uut de mond,' zegt een vrouw lachend. Haar ogen stralen. We kijken lang naar elkaar. Het is een breekbare wereld, maar vanmorgen is hier het leven goed.