In de Kijkhut




De luchten boven de Dollard zijn prachtig vandaag. Regen, zon en veel vogels. Ik zit in de kijkhut me te vermaken in het grote niets. Na een uurtje in de stilte komt er een vrouw binnen. Voorzichtig schuift ze de deur open. Hoi, zeg ik. Hoi, zegt ze terug. Ze gaat rechts van me zitten, installeert zich en kijkt een tijdje door haar kijker naar de eenden. Wat is de lucht mooi vandaag, zegt ze. Hmmhmm, mompel ik. Ik wil hier eigenlijk niet praten, maar goed toe maar. Zij begint. Haar donkere haar wappert rond haar blauwe muts, haar ogen zijn rood. Zal van de wind komen, denk ik. We raken aan de praat. Ik zoek hier en vind hier rust zegt ze, alsof ik op zee ben. Ik hoor haar praten. Haar hart tikt onrustig. 


Ze vertelt over het overlijden van haar vader, een jaar geleden nog maar. 'Het ging rap, zegt ze, hartaanval. Nog maar 60 jaar. Het is als de dag van gisteren. Ach, ik moet jou hier ook niet mee lastigvallen,' verzucht ze. 


Ze ademt een keer diep, haalt de schouders op en laat het gaan. Ze legt haar kijker aan de kant, kijkt naar me en zegt dan: 'Weet je, mijn moeder heeft alweer een nieuwe vriend. Papa is nog niet dood, of mama vrijt alweer met een ander. Dat kan toch niet?!' Ze kijkt me boos en vragend aan. Alsof ik dit moet bevestigen. Hmm, denk ik, ik ga hier niet over. 


'Voor jou is je vader er nog, en nu ligt je moeder zonder zijn medeweten met een andere kerel in bed.' Ja, zegt ze dat is het. 


Buiten de hut dansen de eenden over het water. Een machtsspel. Ik wijs er naar. Ze ziet het. Ze vervolgt haar verhaal over haar vader. 'Ik lijk heel erg op hem, zegt ze, misschien ben ik wel 75% mn vader.' Maar het gat dat hij achterliet is veel groter dan 75%.' zeg ik. Ik kijk haar vragend aan. Ze knikt. Hoe ga je er mee om? 


Ze geeft geen antwoord, maar vertelt dat ze veel mensen kent die rondlopen met soortgelijk verdriet, en dat het vaak moeilijk is om het ter sprake te brengen. Want, zo vervolgt ze, in Nederland zeg je gewoon altijd dat het goed met je gaat, dat het gezellig is, dat je alles onder controle hebt, en voor de rest zoek je het maar uit. 


Nieuwsgierig wil ik van haar weten hoe zij in het familieverhaal past dat ze van beide ouders meekreeg, en hoe zij dat verhaal voortzet, maar ik ben hier niet aan het werk. Dus ik laat het.


Weet je, zegt ze, mijn moeder wil nu ook halsoverkop een nieuwe auto kopen, want haar nieuwe vlam- die ik overigens hélémaal niet vertrouw- kan niet meer fietsen. Hij heeft iets met z'n knie. Dikke duh. En nu wil zij hem overal heenbrengen, terwijl ze toen mijn vader nog leefde, niet eens auto durfde te rijden. Ze wil ook dat ik meega om er eentje te kopen. Nou, dat doe ik dus mooi niet. Ze is boos en moppert nog even verder. Na een tijdje is ze stil. Het klinkt alsof je je bestolen voelt en zij dat verdriet niet ziet, zeg ik. Ze knikt en slikt een keer. En nog een keer. Dan pakt ze haar kijker op en verdwijnt ze weer in de mooie luchten boven het water. 


De rust keer terug in de hut. Ik kijk weer naar de eendjes. Daar worden de grenzen van het territorium zorgvuldig afgebakend. De ene eend jaagt de andere weg. Mijn gedachten gaan ondertussen uit naar Rutger Kopland die in een gedicht schrijft dat er buiten onze gedachten geen tijd is.* Misschien dat dat ook geldt voor ruimte. Ik weet het niet. De lente is in aantocht. 







*Tijd, Rutger Kopland, Verzamelde gedichten, p. 402