‘Laat Marcel die afspraak maar maken met de tandarts. Jij vergeet altijd dat soort dingen,’ zegt ze een beetje geïrriteerd. ‘Ja.. jij bent nogal vergeetachtig.’ Ik kijk op en geef haar maar gelijk. We zitten in de auto op weg naar huis.
Na een tijdje zegt ze: ‘Wil je voor mij vissticks maken zometeen?’ Nee zeg ik, dat kun je zelf, en wat je zelf kunt dat doe je ook maar zelf. Ja, zegt ze maar ik ben een kind, ik kan iemand vragen om het voor me te doen. Ja, zeg ik, en soms wil ik het ook wel doen, maar nu niet. Maar, zegt ze, ‘als ik vissticks maak, kan ik geen tv kijken.’ ‘Dat heb je goed gezien, zeg ik, en als ik ze voor je klaarmaak, kan ik niet schilderen.’ Ja, maar ik wíl dat jij het doet.’ ‘Maar ik doe het nu niet,’ zeg ik.
Ze is twaalf, heeft net haar tweede oorgat te pakken. Ik weet dat het een luxe is om op gezette tijden je moeder te kunnen haten. Helemaal als puber. Die luxe wil ik haar zeker niet ontnemen. Haatgevoelens meestal voortkomend uit grenzen, heb je nodig om je eigen positie te bepalen, los te komen van de ander, en dat is volgens mij ook het enige.... verder kom je er nergens mee. De ander heeft er in die zin ook niks mee te maken. Je moet er zelf mee dealen; volwassen worden, verantwoordelijkheid nemen en weer verder. Aan de andere kant wil ik ook niet dat ze in mij verdwijnt... dat is immers het grootste risico van liefde. Ergens daartussen ze heeft haar eigen weg te gaan.
Als we even later uit de auto stappen scheldt ze me de huid vol. Tot haar grote ergernis haal ik mijn schouders op en geef ik haar weer gelijk. Ik gooi nog wat olie op het vuur. Nee ik deug van geen kant.
Als ik de voordeur open doe stampt ze me voorbij en vliegt ze naar boven. Daar schreeuwt ze: ‘Jij verpest mijn hele leven!’ Ik dank de goden en prijs me gelukkig.
En een uurtje later maakt ze zelf haar vissticks klaar.